Thuiskomen bij God
Soms kun je je ontheemd voelen op de plaats of het moment waar je bent. Alles en iedereen waar je op vertrouwde valt weg. Waar ben je dan nog thuis?
Zoek je mee naar de schatten in dit gedeelte van het Woord?
Jeremia 5:1 Trek rond door de straten van Jeruzalem,
kijk toch en let op,
zoek op zijn pleinen,
of u iemand vindt,
of er een is die recht doet,
een die betrouwbaarheid nastreeft,
dan zal Ik Jeruzalem vergeven.
2. Als ze zeggen “Zo waar de HEERE leeft”,
leggen zij toch een valse eed af.
…..
7 Hoe zou Ik u dit vergeven?
Uw kinderen hebben Mij verlaten
en zweren bij wat geen goden zijn.
Als Ik hun overvloed geef, plegen zij overspel,
en in het hoerenhuis drommen zij samen.
8. Weldoorvoede, hitsige hengsten zijn het,
ieder hinnikt naar de vrouw van zijn naaste.
9. Zou Ik deze dingen niet straffen?
spreekt de HEERE,
of op een volk als dit
Mijzelf niet wreken?
10. Klim zijn wijnbergen op, richt ze te gronde,
maar maak er geen vernietigend einde aan.
Verwijder zijn ranken,
want die zijn niet van de HEERE.
11. Zij hebben immers volkomen trouweloos tegen Mij gehandeld,
het huis van Israël en het huis van Juda, spreekt de HEERE.
12. Zij hebben de HEERE verloochend
en zeggen: Hij is het niet!
Geen onheil zal over ons komen,
zwaard of honger zullen wij niet zien!
13. Die profeten zullen worden als wind,
het woord is niet bij hen. Zo zal aan hen gedaan worden.
…..
17 Verslinden zal het uw oogst en uw brood,
verslinden zullen ze uw zonen en uw dochters,
verslinden zal het uw schapen en uw runderen,
verslinden uw wijnstok en uw vijgenboom,
met het zwaard uw versterkte steden verwoesten,
waarop u vertrouwt.
18. Maar ook in die dagen, spreekt de HEERE, zal Ik geen vernietigend einde aan u maken.
19. En het zal gebeuren, wanneer u zult zeggen: Waarom heeft de HEERE, onze God, ons al deze dingen aangedaan? dat u tegen hen zult zeggen: Zoals u Mij hebt verlaten en vreemde goden bent gaan dienen in uw land, zo zult u vreemden dienen in een land dat niet het uwe is.
…..
23. Maar dit volk heeft
een opstandig, ongehoorzaam hart,
zij zijn afgeweken, zij gingen hun eigen weg.
24. Ze zeggen niet in hun hart:
Laten wij toch de HEERE, onze God, vrezen,
Die de regen geeft, zowel vroege regen als late regen, op zijn tijd,
Die de vastgestelde weken van de oogst voor ons bewaakt.
25. Uw ongerechtigheden wenden die dingen af,
uw zonden onthouden u het goede.
…..
29. Zou Ik vanwege deze dingen niet straffen?
spreekt de HEERE,
of op een volk als dit
Mijzelf niet wreken?
30. Iets verschrikkelijks, iets afschuwelijks
gebeurt er in het land:
31. de profeten profeteren leugens,
de priesters heersen door hun handen,
en Mijn volk heeft het graag zo.
Maar wat zult u doen aan het einde hiervan?
Voel jij je wel eens niet thuis? Ontheemd? Door iedereen verlaten of in de steek gelaten? Onbegrepen? Ongehoord? Zo stel ik me voor dat Jeremia zich voelt als hij in de straten en op de pleinen van Jeruzalem op zoek gaat naar iemand die recht doet en betrouwbaar is. Hij komt van een koude kermis thuis, zelfs als ze Gods naam gebruiken om hun beloftes kracht bij te zetten, liegen zij. Ze weigeren zich tot God te keren. Ze vertrouwen niet langer op de Rots maar zijn zelf zo hard als een rots geworden. (vs 1-3)
Ach, denkt Jeremia, dit zijn maar nederige mensen, zij weten niet beter. Zij kennen de weg van de Heere niet. Ik zal naar de mensen van aanzien gaan, die kennen het recht van God wel. Maar ook zij hebben het verbond met hun God gebroken. Ze zijn volledig afgedwaald en hun leven lijkt in niets op het leven in vrijheid dat God met ze voor ogen had. (vs 4-6)
De mensen vertrouwen meer op dingen dan op God. Ze zien het onheil niet wat ze te wachten staat. De profeten die God stuurt, waaronder Jeremia, lachen ze onbezorgd weg. Ze vertrouwen op hun oogst en hun brood (werk), op hun zonen en dochters (familie en vrienden), op hun schapen en runderen (welvaart), op hun wijnstok en hun vijgenboom (gezondheid) en op hun versterkte steden (eigen kracht). Ze hebben God niet nodig. Ze zorgen wel voor zichzelf. (vs 7-17)
Die onafhankelijkheid zit in de mens, zit ook in mij, in mijn oude mens. Jarenlang probeerde ik te voorzien in mijn eigen geluk en voorspoed. In mijn geval uitte zich dat in het op allerlei manieren najagen van ‘een thuis’. Een thuis met veel kinderen, een gezellig thuis, een mooi thuis, een harmonieus thuis, een thuis in de kerk, een thuis in mijn lijf, een thuis voor anderen. Een thuis voor God? Als ik maar een thuis kon bieden dan zou IK wel van betekenis zijn. Ik ging mijn eigen weg, joeg mijn eigen dromen na. Het mislukte op vele fronten. Ik was een dwaas zonder verstand. Ik had oren maar ik hoorde niet. Ik had ogen maar ik zag niet (vs 21). Ik zag niet dat ik geen thuis kon maken voor de Schepper van aarde en zee. Dat niets wat ik zou kunnen doen of laten mij van meer of minder betekenis kon maken voor Hem (vs 22).
Mijn behoefte aan een thuis en het zijn van betekenis komt van ver en zit diep. Regelmatig steekt het nog de kop op. Mijn jeugd was niet zorgeloos. In het grote gezin waarin ik werd geboren voelde ik me desondanks een eenling. Het huwelijk waar ik daarna voor koos werd niet wat ik voor ogen had, mede door mijn eigen onredelijke verwachtingen. Een gezin met veel kinderen bleef uit door onbegrepen onvruchtbaarheid. Ik prijs mezelf gelukkig met de twee kinderen die God me wel toevertrouwde, maar ook in hun opvoeding nam ik mijn oude menselijke natuur mee. Het voelde alsof zij verantwoordelijk waren voor mijn geluk. Na mijn scheiding dacht ik dat een andere man mij gelukkig zou kunnen maken. Ondanks mijn oprechte geloof in God zocht ik mijn geluk op de verkeerde plaatsen. Op een gegeven moment maakte God mij duidelijk dat ik geen man nodig had maar Jezus. Toen begon het proces om God de eerste plaats te geven in mijn leven. Dat is een proces dat nog steeds voortduurt. Ergens in dat proces kreeg ik borstkanker. Door de behandelingen die volgden kwam ik versneld in de overgang. Daardoor voel ik me soms niet thuis in mijn lijf. De innerlijke Vrede is dan ver te zoeken.
Net als de mensen in Jeruzalem riep ik het wel eens uit naar God: waarom doet U mij dit allemaal aan? Ik was me er niet van bewust dat ik andere goden diende, misschien zelfs vooral de IK-god, en mij daarom zo ontheemd voelde. Ik begaf mij in een land dat God niet voor mij bestemd had (vs 19). Het was niet God die het mij aandeed maar mijn eigen ongerechtigheden / zonde die mij onthielden van het Goede (vs 25).
De definitie van zonde en ongerechtigheden was voor mij altijd: verkeerde dingen doen. Ik probeerde dus zo min mogelijk ‘verkeerde dingen’ te doen. Ook daarin faalde ik natuurlijk. Een mens kan niet door eigen kracht rechtvaardig worden. Onze eigen kracht leidt tot onze ondergang. Wij zijn krachteloos. Ongerechtigheid en zonde gaat niet om het doen van de verkeerde dingen. Dat gaat over het zichtbare. Dat is het gevolg van de zonde. Zonde is dat we niet meer lijken op Jezus, naar wiens beeld we geschapen en bedoeld zijn. Maar God is een goede God en een liefdevolle Vader. Daarom laat Hij altijd ruimte voor een nieuw begin (vs 10, 18). Hij is zelfs zo genadig dat Hij zelf in Christus de gevolgen van de zonde van de mens op zich heeft genomen toen wij nog krachteloos waren (Rom.5:6,8). Nu zijn wij gerechtvaardigd door Zijn bloed (Rom. 5:9) en hoeft de zonde niet meer over ons te heersen. In de dood van Christus ben ik – ben jij – met God verzoend, dood voor de zonde. We kunnen als het ware weer recht voor God staan. In Zijn opstanding mag ik ook leven, in een nieuwe levenswandel, als een nieuw mens, in vrijheid. Daarvoor heeft Hij de liefdeskracht van Zijn Heilige Geest in mijn hart gestort (Rom 5:5). Nu leef ik niet meer uit mijn eigen kracht, maar leef ik vanuit Zijn kracht. Hij vervult mij met Zijn Vrede, Rust en Blijdschap.
Soms probeert de IK-god weer plaats in te nemen. Dan voel ik mij ontheemd en onrustig. Ik vraag dan aan de Heilige Geest om mij duidelijk te maken welke ‘afgod’ in de weg zit en vraag God om mijn hart te reinigen en weer te vullen met Zijn liefde.
Mijn eigen weg was een heilloze weg. In mijn ‘land’ gebeurde iets afschuwelijks (vs 30,31): ik geloofde in leugens (ook religieuze leugens zijn leugens) en dat ik mijn redding moest verdienen met mijn eigen handen (daden) en ik vond het nog wel best ook. Maar de vraag die God stelt aan het einde van dit hoofdstuk, laat zien dat we dan wel krachteloos zijn maar niet machteloos. We hebben een keuze. Wat doe jij aan het einde van de leugens, aan het einde van je eigen kracht, aan het einde van die heilloze weg? Kies je dan voor de Weg, de Waarheid en het Leven? Dát is pas thuiskomen!